Over ons
200 jaar Haags Toonkunstkoor 1829 – 2029: hoe het ooit begon
Over een aantal jaren viert het Haags Toonkunstkoor zijn 200-jarig jubileum. Hiermee is het zeker het oudste koor in Den Haag. Hoe is het ooit begonnen? Dit artikel gaat het over het prille begin: 1829 en de eerste jaren hierna. Wie waren de initiatiefnemers van de oprichting en hoe ging dat? Wat waren de drijfveren van de initiatiefnemers? En hoe waren de eerste concerten?
Groeiend nationaal bewustzijn
De oprichting van het Haags Toonkunstkoor behoorde tot een breder initiatief in – toen nog – de Noordelijke Nederlanden. Dit was de oprichting in 1829 van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst (MBT). In die tijd groeide het nationaal bewustzijn, na de ontwrichtende Franse overheersing. De Belgische Opstand in 1830 zou het nationalisme hier nog verder versterken. Het toenemend nationaal elan werd ook zichtbaar op cultureel terrein. Op muziekgebied zou ‘de Nederlandse Natie’ internationaal weer moeten gaan meetellen, zoals in de 15e tot begin 17e eeuw.
Een tweede drijfveer lag in de 18e-eeuwse Verlichting, met het idee dat ‘het volk’ ontwikkeld dient te worden, ook cultureel. De oprichting van de MBT ligt in het verlengde van de sinds 1784 bestaande Maatschappij tot Nut van ‘t Algemeen. De verheffing van het volk op muzikaal vlak werd in die tijd gezien als een taak van de hogere standen, en hierbinnen van onbaatzuchtige liefhebbers ofwel amateurs. Het is dan ook niet verrassend dat de oprichters uit de toen ‘betere kringen’ kwamen. Verwonderlijk is evenmin dat de oprichters allemaal mannen waren. Vrouwen (in de standenmaatschappij van toen: dames) konden in de begintijd ook geen lid worden, maar alleen donatrice. Zij kregen wel plichten, geen rechten. Een ware ‘stem des volks’ zijn de Toonkunstkoren overigens nooit geworden, zeker niet in Den Haag.
De oprichting
Als er één persoon vermeld moet worden die als motor van de oprichting in 1829 van de MBT fungeerde, dan is het de heer A.C.G. Vermeulen uit Rotterdam, conrector van het Erasmiaans Gymnasium aldaar. Met – uiteraard handgeschreven – brieven richtte hij zich tot personen uit de ‘beste kringen’ in een aantal steden in de Noordelijke Nederlanden, waaronder Amsterdam, Den Haag, Utrecht, Dordrecht en Haarlem.
Een twintigtal vooraanstaande musici en notabelen kwam tijdens de paasdagen op 19 en 20 april bijeen in Amsterdam om de plannen van Vermeulen te bespreken. Zijn inspiratiebron waren de ‘Muziekfeesten’ in Duitsland geweest, die hij in 1825 in Aken bijgewoond had. In deze paasvergadering is besloten om de MBT op te richten en werden tegelijk door de stedelijke vertegenwoordigers zes Afdelingen gevormd. Onder andere namen bestaan deze nog, met uitzondering van Haarlem. De oprichting van de ‘Afdeling ‘s-Gravenhage en omstreken’, later Haags Toonkunstkoor geheten, is dus deel geweest van een breder, landelijk initiatief. Op voorspraak van G. Groen van Prinsterer, een goede vriend van Vermeulen en kort tevoren benoemd als secretaris van het Kabinet des Konings, heeft Koning Willem I op 6 juni 1829 vanuit Brussel zijn schriftelijke goedkeuring gegeven aan het initiatief.
Het begin in 1829 en de eerste jaren hierna verliepen niet zonder horten en stoten. De Afdeling Rotterdam was sterk onthand doordat Vermeulen als vrijwilliger deelnam aan de tiendaagse veldtocht om de Belgische opstand in 1830 neer te slaan. Pas in januari 1833 keerde hij – ongedeerd – terug. In Amsterdam bleek aanvankelijk weinig animo te bestaan om mee te doen. In de bestaande elitaire muziekkringen aldaar bestond zelfs passieve weerstand.
Heel anders was de reactie in de residentie. Naast Rotterdam, groeide de Afdeling ‘s-Gravenhage uit tot steunpilaar van de MBT. Bij afwezigheid in de vergadering van Amsterdam in 1830 nam de Haagse afdeling ook de hoofdbestuurswerkzaamheden over. Een Haagse naam die hier genoemd moet worden is die van de latere voorzitter mr. E.G. Lagemans. Algemene oorzaak dat de werkzaamheden in de eerste jaren na de oprichting van de MBT vertraging hadden was nog dat in grote delen van het land de Aziatische cholera heerste, die in 1832 en 1833 duizenden slachtoffers had gemaakt. In deze tijd konden moeilijk vergaderingen of concerten gehouden worden, en het bijeenbrengen van grotere menigten werd als gevaarlijk gezien.
Eerste Muziekfeest in 1834
Toen de epidemie voorbij was, kon de organisatie van een groot ‘Muzijkfeest’ in 1834 ter hand genomen worden. Het eerste grote Muziekfeest waaraan aangesloten koren deelnamen vond plaats in de residentie. De Afdeling Amsterdam deed aan de voorbereiding hiervan nog niet mee. De weerstand in de hoofdstad loste echter definitief op na de grote belangstelling die er in het land was geweest voor dat grootschalige Algemene Muziekfeest op 16 en 17 oktober 1834 in de Grote of Sint Jacobskerk in Den Haag. De één-, twee- of zelfs driedaagse landelijke Muziekfeesten zouden in de loop van de 19e eeuw roemruchte concertfestijnen worden. De officiële reeks van deze prestigieuze Muziekfeesten vond haar einde in 1907 in Rotterdam.
De doelen van de MBT
Als doel van de MBT werd breed geformuleerd: ‘de bevordering der toonkunst’. Naast het uitvoeren van grote muziekwerken, is in 1829 een palet van andere instrumenten benoemd om dit algemene doel te bereiken, waaronder het bevorderen van het muziekonderwijs, het stimuleren van muziekwetenschappelijk onderzoek en de ondersteuning van veelbelovende jeugdige toonkunstenaars. Op veel van deze terreinen heeft de Maatschappij een initiërende rol gehad.
Omstreeks 2007 is de MBT van koers veranderd. Zij beheert nu alleen nog fondsen, legaten en stichtingen waarmee zij een vervolg geeft aan haar historische opdracht. De belangenbehartiging van koren is ondergebracht bij de Vereniging Toonkunst Nederland, waartoe ook het Haags Toonkunstkoor behoort. De huidige lokale Toonkunstkoren hebben zich in de loop van de tijd beperkt tot het geven van kooruitvoeringen. Enkele koren, vooral de grotere, verlenen compositie-opdrachten, in eerste instantie bedoeld voor eigen uitvoering.
De eerste uitvoering van de Afdeling ‘s-Gravenhage
In enkele opzichten had de Afdeling ‘s-Gravenhage in de aanvangsfase een gunstige positie in vergelijking met de koren in de andere genoemde steden. In de eerste plaats was er de belangstelling en actieve ondersteuning voor de Toonkunst van de alhier residerende koninklijke familie. En juist vanwege de aanwezigheid van het hof bestond een geprofessionaliseerd muziekleven, waaronder beroepsorkesten, uitsluitend in Den Haag. De Hofkapel, eveneens opgericht in 1829, heeft bijvoorbeeld enige tijd bijgedragen aan de symfonische ondersteuning van de concerten van de Afdeling. Verder was hier de Koninklijke Muziekschool, net als in Brussel en Amsterdam in 1926 opgericht ‘bij decreet des Konings’. In het Den Haag van die tijd bestond ook een levendige muziekcultuur, met de Diligentiaconcerten en de uitvoering van de Franse Opera.
De Koninklijke familie woonde ook het eerste algemene Muziekfeest bij in 1834 in de Grote Kerk. Tijdens dit evenement vond het eerste kooroptreden van de Afdeling ‘s-Gravenhage plaats. Uit de bronnen is wel bekend welke muziekwerken tijdens dit festijn uitgevoerd zijn: zie hiervoor de afbeelding van het Programma (ill). Maar welk(e) van de genoemde werken door de Afdeling ‘s-Gravenhage ten gehore gebracht is of zijn, kon niet worden achterhaald. Mogelijk zijn werken ook samen met andere Afdelingen uitgevoerd.
In Den Haag was in 1834 geen concertzaal beschikbaar. Geschikte concertruimten waren er hoe dan ook nauwelijks in het land. Uitwijken naar de Grote Kerk voor het Muziekfeest was onontkoombaar, maar ging niet makkelijk. Want op het programma stond bijv. ook het Requiem (hier Hymne genoemd) van Mozart, met zijn Latijnse tekst volgens katholiek ritueel. Het bestuur van de protestantse Grote Kerk had hier aanvankelijk problemen mee. De bemiddeling van Koning Willem I bleek nodig om de accommodatie voor de organisatie van het Muziekfeest beschikbaar te krijgen.
Dirigent van het Muziekfeest in 1834 in Den Haag was J.H. Lübeck (1799-1865), van geboorte Duitser. Hij had al de leiding van de Koninklijke Muziekschool en de Hofkapel, en werd ook de eerste ‘directeur’ van de Haagse Toonkunst Afdeling. In 1835 en 1836 bracht de Haagse Afdeling haar concerten in de Lutherse Kerk, en hierna tot 1874 meestal in de zaal van de ‘Maatschappij Diligentia’. Het eerste decennium werd het koor actief ondersteund door het Hof en leden van de Hofhouding, vooral financieel. Dat kon natuurlijk alleen in Den Haag. In november 2004 vond ter gelegenheid van 175 jaar MBT weer een ‘Muziekfeest’ plaats in de Dr. Anton Philipszaal, in aanwezigheid van Koningin Beatrix.
Vier van de vijf koren die tegelijk met de MBT zijn opgericht, brachten toen Nederlandse koormuziek uit 1828 tot 2004. Dat het 175-jarig bestaan van het Haags Toonkunstkoor in mei 2004 gevierd werd met een feestelijk concert in de Grote Kerk, getuigt van historisch besef. Bij deze gelegenheid verraste de burgemeester van Den Haag, mr. W. Deetman, het koor met de overhandiging van de Koninklijke Erepenning aan de toenmalige voorzitter G. van Egmond. Met deze blijk van waardering voor de bijzondere verdiensten van het Haags Toonkunstkoor, in de vorm van een langdurige bijdrage aan het culturele leven in Den Haag, was de cirkel rond.
Tekst: Gerard van Egmond