Over ons

HTK in de Tweede Wereldoorlog

Toen de coronamaatregelen in het voorjaar het Bevrijdingsconcert ter gelegenheid van 75 jaar Vrijheid niet doorging, rees de vraag: hoe kwam het Haags Toonkunstkoor door de Tweede Wereldoorlog? De coronatijd van 2020 was bijzonder, maar nog tamelijk overzichtelijk vergeleken met de oorlogsjaren. Oud-voorzitter Gerard van Egmond ging op onderzoek en vond stukken over een dirigent die zich bij de Duitsers onmogelijk had gemaakt, las over de grote populariteit van het koor en over de onmogelijkheid om te zingen in de hongerwinter.

Een maand vóór de Duitse inval wierp de dreigende oorlog al zijn schaduw vooruit op het Haags Toonkunstkoor. Begin april 1940 vertrok onverwacht de dirigent, Peter van Anrooy, slechts twee weken na het leiden van de Matthäus-Passion. Van Anrooy was achttien jaar dirigent van het Residentieorkest en sinds 1929 ‘directeur’ van ‘de Afdeeling ’s-Gravenhage en Omstreken van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst’. Hij was ook bekend als componist; de Piet Hein Rhapsodie voor symfonieorkest is zijn bekendste werk.

Galaconcert

Officieel had Van Anrooy om gezondheidsredenenontslag gevraagd. Uit het verslag van eenbestuursvergadering blijkt echter ook een competentiekwestie tussen dirigent en bestuur. Maar er staat niets over een derde, aannemelijke beweegreden: de dreiging van een Duitse bezetting. Van Anrooy was namelijk ook vaste dirigent van koninklijke concerten. Aan die rol kwam een einde door zijn principiële opstelling op 5 januari 1937. Op die dag weigerden hij en 25 orkestleden het nazistische Horst Wessellied uit te voeren op een galaconcert in Den Haag, voorafgaand aan het huwelijk van kroonprinses Juliana en prins Bernhard, in aanwezigheid van beiden en koningin Wilhelmina. De Duitse diplomaten die bij het concert aanwezig waren, hadden uitvoering van dit lied geëist. Het werd gespeeld, maar met een andere dirigent.

Veelzeggend is wat Van Anrooy over zijn ontslagname aan het bestuur schreef. Hij gaf te kennen dat het beter was om zijn werk aan een ‘…jongere kracht over te laten, zulks te meer, omdat Toonkunst ongetwijfeld een moeilijker tijd dan ooit tevoren tegemoet gaat, die van den Dirigent een ongekend uithoudingsvermogen en aanpassing zal vergen’. Kennelijk was Van Anrooy fysiek aan zijn grenzen, maar gooide hij ook de handdoek in de ring gezien de veranderde politieke situatie. Dat de brief zonder medeweten van het bestuur ook in het dagblad Het Vaderland verscheen, onderstreept het demonstratieve karakter van zijn vertrek.

Advertentie Peter van Anrooy
Advertentie Peter van Anrooy

Rust en kalmte

In deze onverwachte situatie slaagde het bestuur erin mr. Johannes den Hertog als vervanger aan te trekken zodat het laatste vooroorlogse concert, Boris Godunow, op 24 april door kon gaan. Den Hertog was tweede dirigent van het Concertgebouworkest en werd nog datzelfde jaar tot ‘directeur van de Afdeeling’, zoals destijds de dirigent werd genoemd, benoemd. Het ambitieuze concertprogramma ging na de Duitse inval één op één door: twee keer per jaar een ‘gewone’ uitvoering en elk jaar minstens één Matthäus-Passion. Tot september 1944 kon het koor dit volhouden.

Met de kennis van nu over het verloop van de oorlog, was de ‘secretaresse’, mevrouw Jenezon-den Hertog, in het jaarverslag over ‘39-’40 opvallend nuchter. Nadat zij melding had gemaakt van ‘de ontzettende dagen, die wij allen doormaakten’, herpakte zij zich snel: ‘Maar langzamerhand keerden weer rust en kalmte terug en moest het leven zijn gewone loop hernemen, dus ook het bestuur van Toonkunst zijn gewone werk hervatten en plannen maken voor het aankomend seizoen.’ Het koor ging na mei 1940 voorlopig gewoon door met waarvoor het opgericht was: de toonkunst beoefenen en bevorderen.

Bejubeld

Terwijl de repetities en concerten lange tijd niet aan intensiteit verloren, kwam na 1940 wel een einde aan de ledenvergaderingen. Uit de jaarverslagen komt het beeld naar voren dat veruit de meeste uitvoeringen in de oorlogsperiode een groot succes waren. Niet alleen de uitvoeringen van de Matthäus-Passion werden bejubeld, ook andere concerten werden een groot artistiek succes genoemd. De begeleiding door het Residentie Orkest zal hieraan zeker hebben bijgedragen. Er traden solisten van naam op, soms zelfs nu nog bekend, zoals de sopraan Jo Vincent. Vaste partner bij de uitvoeringen van de Matthäus-Passion was het Matrozenkoor. Bij de laatste uitvoering, in maart 1944, droegen zij voor het eerst hun pakjes niet. Ook hun dirigent, Theo van Elferen, was er niet bij. Hij vreesde arrestatie omdat hij geweigerd had met zijn koor mee te doen aan een concert van de NSB.

Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen Den Haag
Residentie Orkest in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen 1944

Boven: het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen stond aan de Zwarteweg en was bekend om zijn slechte zaalakoestiek. Het brandde in 1964 af. Onder: optreden van het Residentie Orkest in deze zaal. Bron: Haags Gemeentearchief

Grote drommen

Over publieke belangstelling was niet te klagen. De Matthäus was al weken vooraf ruim uitverkocht en zelfs de generale repetities trokken volle zalen. In 1941 moesten op beide avonden ‘groote drommen bezoekers teleurgesteld teruggewezen (..) worden’. In 1943 en 1944 werd een tweede uitvoering ingelast die in een mum van tijd was uitverkocht. ‘Tot het laatste oogenblik deed men moeite een plaatsje te veroveren en degenen die hierin geslaagd waren, waren den koning te rijk, want zij konden de heerlijke rust en vertroosting van Bach’s meesterwerk, juist in die dagen zo welkom, ten volle ondergaan.’ De toonkunst bood de burger in steeds moeilijker wordende oorlogstijden een moment van troost en bemoediging.

Ook de meeste andere concerten waren ruim tevoren uitverkocht of hadden een goed bezette zaal. Zij vonden plaats in het Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen (zie foto) met liefst 2088 stoelen.

Bezoekers trotseerden moeilijke omstandigheden. Bij een uitvoering in 1942 van Die Schöpfung moesten het publiek en de koorleden te voet naar huis, ook naar de buitengemeenten, omdat er geen trams reden. Verder was er niet of nauwelijks straatverlichting, wat waarschijnlijk reden is geweest om in de aankondiging van het concert eind 1942 te melden dat het op de concertavond volle maan zou zijn.

De avondklok was wel een probleem. De spertijd leidde soms tot een echec, bijvoorbeeld bij de uitvoering van Die Legende von der Heiligen Elisabeth van Liszt in het seizoen ‘42-‘43. Omdathet een lang werk is, zou het concert om half vijf beginnen… ‘een onmogelijk uur voor werkende menschen, zoodat bij honderdtallen de uitgegeven toegangsbewijzen teruggebracht werden.’ Het ledental van het koor nam in de oorlog fors toe en had sterke fluctuaties. Van ca. 180 in 1939 kwam het in 1942 op 242, daalde naar 193 in 1943, maar steeg weer met vijftig nieuwe leden medio 1944. Vooral aan mannen kwam gebrek door de mobilisatie of ten gevolge van noodzakelijke verhuizingen of verplaatsingen. Er waren ook oorlogsslachtoffers: ‘De bombardementen van het Bezuidenhout (3 maart 1945, GvE) deden ons ook een zeer verdienstelijk en trouw werkend lid verliezen in den Heer F. Gudde.’

Toewijding

Net als het geven van uitvoeringen, was het ’s avonds repeteren als gevolg van de spertijd al snel niet meer mogelijk. Het koor week uit naar de zaterdagmiddag en de zondagochtend. Toch bleef de opkomst bij de repetities onverminderd groot. Het jaarverslag ‘41-‘42 prees dan ook de ijver en toewijding van de koorleden, die zich ‘..wederom voorbeeldig aangepast hebben aan de zeer moeilijke repetitietijden.’ Ook de repetitielocatie stond steeds onder druk. Al in november 1939 moest het koor twee keer het repetitielokaal verlaten vanwege militair gebruik. Eind 1942 moest dit opnieuw, nu vanwege de evacuatie van Den Haag. De gehoorzaal van het Conservatorium bood uitkomst, maar deze was ijskoud: ‘Bibberend zat ieder in de Noordpooltemperatuur naar het einde van de repetitie te verlangen.’ Daarna volgden nog een zaal boven De Poort van Kleef en de Dansschool Van der Meulen die niet in gebruik was. Over de barre winter ‘41-‘42 bericht het jaarverslag dat de repetities ook door de jongere generatie goed bezocht werden, ‘ondanks de ontzettende koude en de dikke sneeuwmassa’s’.

Hongerwinter

In september 1944 waren problemen op logistiek vlak de aanleiding om de activiteiten stop te zetten. Na drie repetities in het nieuwe seizoen ‘..kwam de spoorwegstaking en moest het werk neergelegd worden.’ Dirigent Den Hertog kon niet meer uit Amsterdam komen. Repeteren was onmogelijk omdat er geen verlicht repetitielokaal meer was.

De algemene toestand verslechterde: ‘..de trams reden niet meer, de bevolking werd zwak en ziek door gebrek aan voedsel.’ De spoorwegstaking en de in oktober beginnende Hongerwinter die tot april 1945 zou duren, dwongen het koor tot stilstand. Na de bevrijding had het bestuur eerst toestemming van het Militair Gezag nodig voor het hervatten van de repetities en concerten. Ook moest het een – later bleek tijdelijke – vervanger zoeken voor de dirigent; die werd gevonden in de Rotterdammer Phons Dusch. Den Hertog was na de oorlog door de Eereraad voor de Kunst geschorst – aanvankelijk voor vijf jaar – wegens doorwerken in de bezettingstijd. Daardoor stond hij niet op de bok toen het koor op 3 mei 1946 bijdroeg aan de dankdienst voor de bevrijding in de Grote Kerk. In september 1946 werd Den Hertog geheel gerehabiliteerd. In 1948 werd hij benoemd tot dirigent van de Antwerpse Opera.

De ‘paedagogische kwaliteiten’ van Den Hertog, zo stelt het jubileumboek uit 1979, ‘zijn het koor zeer ten goede gekomen. Bovendien heeft hij kans gezien het koor bijeen te houden gedurende de bezettingstijd. Kort nadien kon hij invulling geven aan een ‘lang gekoesterde wensch den Elias van Mendelssohn weer uit te voeren.’ Mendelssohn is ongetwijfeld de meest uitgelezen componist van koormuziek op de lijst van toondichters die door de bezetter waren verboden (‘Joods werk’). De oorlog en de bezetting waren voorbij, Mendelssohn was weer mogelijk.

Tekst: Gerard van Egmond